MARKEN in het NIEUWS
    
"Alleen aan de buitenkant ben ik gehavend"

Rahmon Zondervan zit op de bank, in zijn woonkamer, in zijn huis in Marken. Hij heeft een lapje voor zijn rechteroog en op zijn armen, die onder zijn korte mouwen uitkomen, heeft hij paarse littekens.

Zondervan (20) trekt zijn benen op, is kalm en op zijn gemak. Door het raam achter hem uitzicht op het helblauwe Markermeer, schitterend in de zon. Zijn moeder zit ook op de bank. We drinken koffie. Hij vertelt.

‘Na de havo, op mijn zeventiende, heb ik gesolliciteerd bij defensie. Voor een functie bij de infanterie. Ik heb alle keuringen gehaald, de algemene opleiding gedaan en de opleiding voor infanterist. Het was eigenlijk al heel snel duidelijk dat je zou worden klaargestoomd voor uitzending. Heel defensie was met Afghanistan bezig.’

'Je landt voor een Afghaans kamp. Ik dacht: wat is dit voor zootje' | Foto: Johannes Abeling

Kameraadschap

‘Ik had geen vrienden die in het leger gingen. Het was iets dat ik zelf al jong wilde. Het kwam ook vaak uit beroepskeuzetests op de middelbare school. De kameraadschap trok me aan. En uitzending. Mijn opa was de enige militair in de familie. Mijn vader beschreef altijd hoe mijn opa met zijn kameraden sprak. In een soort geheimtaal, leek dat wel. Het is iets aparts.’ Resoluut: ‘En binnenzitten, dat is níets voor mij.’

‘Uitzending, daar doe je het voor. In Nederland is voor het leger niet veel meer te doen. Hoogstens eens helpen bij een overstroming ofzo. En je weet natuurlijk dat je dan ook risico loopt. Maar ja, je bent een van de velen. En dat is misschien ook wel het mooie. Of nou ja, niet het mooie, maar ik zei altijd: als je in de auto zit, kan je ook wel iets overkomen.’

Zijn moeder: ‘Je vader zei natuurlijk wel toen je eraan begon: denk je aan de risico’s? En als je dan hoort dat hij gaat, dan gaan je haren overeind, hoor. Natuurlijk, hij vindt het leuk en hij heeft ervoor geoefend. En als hij weg is, krijg je steeds een telefoontje van hem en weet je dat alles goed is. Tot dan die ene keer, dan is het bingo.’

Enthousiast

Zondervan kwam terecht bij de Alpha Compagnie van het 42e bataljon. Het Regiment Limburgse Jagers. ‘Het wordt serieuzer’, zegt Zondervan op de vraag wat er veranderde toen de daadwerkelijke uitzending werd aangekondigd. ‘Niet dat het daarvoor spel is, maar het is een omschakeling. Alle jongens om mij heen waren enthousiast, net als ik.’

‘Je krijgt te horen hoe we ervoor staan in Afghanistan, wat de bedoeling is, waar we mee bezig zijn. De wederopbouw van dat land. Maar je weet ook dat je er als infanterist vooral bent om anderen te beveiligen. Je traint extra. Je krijgt cultuurtraining en leert hoe die mensen denken en hoe ze jou zien. Bijvoorbeeld dat je geen baard hoeft te laten staan ofzo. Die mensen weten toch wel dat jij een andere cultuur hebt. Je leert een paar woordjes, om te kunnen babbelen met kinderen die op je af komen. En je weet dat anderen er al eerder zijn geweest, dus de mensen kijken al beter tegen je aan. We worden daar gerespecteerd.’

Hij vertrok op 30 maart. ‘Het is een vreemd gevoel als je daar landt. Daar zit je dan, voor vier maanden. Tja, wat is dat voor gevoel?’ Zijn ogen rusten even op de salontafel. ‘Je landt voor een Afghaans kamp. Ik dacht: wat is dit voor zootje. Maar dan kom je in het Nederlandse kamp en daar is het heel georganiseerd. Het klimaat, dat merk je daar pas. De hitte, dat begint ’s ochtends vroeg al. En ik weet nog dat ik meteen dacht: het is veel groener dan ik dacht. Ik had me er een soort woestijn van voorgesteld. Maar het is bergachtig.

Lifesaver

Zondervan zat in Deh Rawod, in het zuidwesten van de provincie Uruzgan. Tarin Kowt, waar een groter Nederlands kamp ligt en waar de gevaren groter zijn, ligt oostelijker.

Zondervan was er als combat lifesaver. Taak: beveiligen en zonodig eerste hulp verlenen aan zijn collega’s als die op pad gaan om met de plaatselijke bevolking samen te werken. Maar zonodig ook huizen binnenvallen waar misschien explosieven liggen. ‘De eerste dagen acclimatiseer je. Na een dag of vier, vijf ging ik voor het eerst de poort uit. Er zat ergens een patrouille vast en wij moesten de sleepwagen begeleiden. Het gaat snel, snel, snel en je komt er pas achter dat je in gevaarlijk gebied zit als je er al bent. Je bent met je ding bezig.’

‘Ik heb die maanden als heel goed ervaren. Ik had me zelfs al opgegeven om nog een keer te gaan. De sfeer onderling – iedereen had wat voor elkaar over. Je lacht met elkaar, maar je weet ook wanneer je moet werken. Ik zag verbetering, vooruitgang. De bevolking ging steeds meer achter ons staan. Ze hielpen ons ook, gaven informatie. Zonder de bevolking ben je daar nergens. Maar er waren ook gewoon steeds meer waterputten. Op veel straathoeken. En schooltjes.’

Overal zag hij kinderen op straat. De jongens dan. Een al te nieuwsgierig meisje werd doorgaans door vader of broer teruggehaald. ‘Voor de kinderen waren wij een attractie.’ Soms stokte een goed contact met iemand van daar ineens, mochten de kinderen niet meer met hem spelen. Dan hadden taliban de ouders zo geïntimideerd dat ze zich van de Nederlanders afkeerden. ‘Die zeggen dan gewoon: anders pakken we je kinderen.

Beterschapskaarten

Er komt meer koffie. Aan de muur hangt een foto van een kleine Rahmon Zondervan in Marker klederdracht. Hij mocht een bos bloemen geven aan de koningin toen ze op 30 april in het dorp was. Verderop hangen tientallen beterschapskaarten.

‘Er waren bijna geen incidenten’, zegt Zondervan. ‘Ja, wel eens gewonde bevolking aan de poort. Natuurlijk is er altijd dreiging. Je moet je altijd verdedigend opstellen. Je kunt vriendelijk zijn tegen mensen, maar je moet ook laten weten waar je staat. Wie overdag een goede vriend is, kan ’s avonds je vijand zijn. Dat blijft daar.’

‘Op 10 juli moesten we naar binnen bij een artsenpraktijk, midden in de stad. ’s Ochtends. Toen we buiten waren, blies iemand zich op, midden op een drukke bazaar.’

‘Je hoort eigenlijk geen knal. Daar is het te groot voor. Je ziet een flits en ligt op de grond. Ik wilde meteen kijken wat mijn verwondingen waren. Maar ik zag het niet. Ik was doof en blind. Ik vroeg aan anderen wat er gebeurde. Komt er nog een?’

‘Toevallig waren er Afghaanse pick ups in de buurt. Een collega heeft ze aangehouden en die hebben ons naar de basis gebracht. Voor je gevoel lig je daar heel lang, een kwartier. Maar het schijnt vijf minuten te zijn geweest. Ik had geen pijn. En ik ben de hele tijd bij geweest. Er waren veel doden en gewonden gevallen. Ik weet niet of wij het doelwit waren of de bevolking. Dat hoor ik allemaal nog, hoop ik, in de reconstructie.’

De rit naar de basis is zes, zeven kilometer. ‘Ze praatten tegen me, probeerden me wakker te houden. Achteraf is mijn leven niet in gevaar geweest, maar dat wisten ze niet. Op mijn lichaam kon je zien waar mijn scherfvest had gezeten. Tot net onder mijn navel, m’n armen bloot. We hebben eerste hulp gekregen en zijn daarna naar Tarin Kowt gevlogen en geopereerd in het hospitaal. Het is zoals in de film. Ik dacht aan thuis en vrienden.’

Scherf- en brandwonden

‘Met zijn zestienen waren we erheen gegaan, vijf moesten gewond terug naar Nederland, twee hadden iets kleins.’ Zondervan had een oogwond. Bijna zijn hele lichaam zat onder de scherf- en brandwonden. Hij had scherven, kogels en kleding in zijn wonden. Zijn trommelvliezen waren kapot. Zestig hechtingen in zijn oog en tweehonderd in de rest van zijn lijf. Hij staat op en pakt een papiertje, vouwt het open. Het is een stukje blauwe stof die hij onlangs nog uit een wond heeft gevist die moeilijk heelde.

De andere gewonden mochten snel naar Nederland, maar Zondervan ging naar een oogspecialist op de Amerikaanse luchtbasis in Bagram, daarna naar een Amerikaanse basis in Duitsland en later naar het Militair Hospitaal in Utrecht. Tegen zijn ouders jokte hij aan de telefoon dat in het buitenland een sergeant met hem meereisde, om ze gerust te stellen. Het hielp maar een beetje. ‘Je gezinnetje ligt even in diggelen’, zegt zijn moeder. ‘We spookten ’s nachts door het huis.’ En ook zijn twee oudere zussen, wier ‘kleine grote broer in de kreukels lag’, waren van streek.

‘Het was voor thuis moeilijker dan voor mij’, zegt Zondervan. ‘Ik voelde me goed, alleen aan de buitenkant was ik gehavend.’

Zoals hij het vertelt. Hij lijkt volledig rustig. In evenwicht. Is hij zo de hele tijd geweest? ‘Ja, daar heb ik mazzel mee gehad. Je weet niet van tevoren hoe je reageert. Misschien dat ik met een andere verwondingwel depressief zou zijn geworden of psychisch in elkaar was gezakt.’ Dacht hij: het is voor mij over in het leger? ‘Ik was blij dat ik leefde, de rest kwam later wel.’

Littekens

Aan zijn oren wordt hij bijna geopereerd. Zijn gehoor moet weer goeddeels terugkomen. Hij houdt littekens. En hij blijft blind aan één oog. Een verleidelijke gedachte lijkt dan: was ik maar nooit gegaan. Maar hij zegt: ‘Geen moment heb ik dat gedacht. Ik heb het er naar mijn zin gehad en ik wou het zelf. Misschien ben ik er wel sterker uitgekomen. Ik weet beter wat de belangrijke dingen in mijn leven zijn.’ Zondervan heeft zijn maten, zoals hij ze noemt, al teruggezien. Alleen zijn luitenant, die heeft de aanslag niet overleefd.

Defensie zorgt ‘top’ voor hem, zegt hij. Aan de psycholoog had hij niet zo’n behoefte. Vrienden buiten het leger proberen ook te snappen wat hij heeft meegemaakt. ‘Maar het leven daar is onvoorstelbaar voor ze. De sfeer, hoe je daar loopt. Het defensietaaltje, het mannenwereldje.’

Iedereen in Marken wist dat hij in Uruzgan zat en iedereen wist dat hij gewond was. ‘Dat is hier allemaal van kwek kwek kwek.’ Hij werd bedolven onder post, maar merkte ook dat mensen het moeilijk vonden om hem aan te spreken. ‘Ze zijn bang om iets verkeerds te zeggen, terwijl het mij helemaal niets uitmaakt.’

In Amerika zijn jongens als Rahmon Zondervan helden. Of je politiek nu voor of tegen een missie bent, Zondervan heeft niet het idee dat hij in Nederland als held wordt gezien. Hij zou het zelf nooit zeggen. ‘Ik ben iemand met een apart beroep.’ Maar ga op deze bank zitten, bij hem in de huiskamer in Marken en het kost moeite om hem zo niet te zien: held. Zijn legercarrière zit erop, hij wil nu iets sociaal-maatschappelijks gaan doen. Defensie geeft ook financiële steun voor een eventuele omscholing. Zondervan zal worden onderscheiden met het Draaginsigne Gewonden.

Zondervan weet dat de discussie nu speelt over Uruzgan: blijven of weggaan. Hij weet het wel. ‘Blijven. De mensen vertrouwen ons nu. Ze zijn anders kansloos. En er zít beweging in, al gaat het langzaam.’ Dat was, zegt hij, het algemene gevoel onder de uitgezonden militairen.

Hij vertelt over het verschil in gedrag tussen kinderen die al wel naar school gingen en de kinderen die alleen nog op straat speelden. De schoolgaande kinderen waren aardig, beleefd, respectvol. De andere kinderen zag hij eens een steniging naspelen.

‘De mensen hebben het moeilijk daar. Als we nu weggaan, is alles voor niets geweest, dan geef je het op, eigenlijk.’

Bron: De Pers, maandag 3 september 2007